les secteurs "ouvriers"

Dutch translation: arbeiderssectoren

GLOSSARY ENTRY (DERIVED FROM QUESTION BELOW)
French term or phrase:secteurs ouvriers
Dutch translation:arbeiderssectoren
Entered by: Bénédicte Annys (X)

09:16 Nov 27, 2001
French to Dutch translations [PRO]
Bus/Financial - Human Resources
French term or phrase: les secteurs "ouvriers"
economie
Bénédicte Annys (X)
Local time: 19:04
sectoren voor handenarbeid/arbeiderssectoren
Explanation:
Volgende boeiende excerpten maken een en ander duidelijk - happy reading:

"Op korte termijn, heeft het Brussels Observatorium van de Arbeidsmarkt en de Kwalificaties getracht de overheidsgegevens met betrekking tot de tewerkstelling analytisch te benaderen teneinde de impact van de traditionele indeling in sectoren (tertiair/secundair, manueel/intellectueel) op de kwalitatieve interpretatie van de economische structuur, zoveel mogelijk te verminderen.

Anders gezegd, de grote verschillen tussen de economische beroepsactiviteiten onderling zullen gerelativeerd worden op basis van een geheel van uiteenlopende vaststellingen aangaande de manier waarop de economische beroepsactiviteiten tot uiting komen en weer samengesteld worden tegen het jaar 2000. Het blijft uiteraard de taak van de werkgelegenheidsanalysten om op lange termijn de methodes die tegenwoordig bij het nemen van steekproeven gebruikt worden, te structureren.

Kortom, de studie heeft twee complementaire doelstellingen voor ogen. De kwantitatieve aanpak van de tewerkstelling in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt aangevuld met een meer kwalitatieve en ruimere kijk op de beschikbare statistieken en dit teneinde aan de verschillende aspecten van het Gewestelijk Ontwikkelingsplan te beantwoorden.

De scheiding secundair/tertiair geeft op een steeds minder doeltreffende manier de sociale en economische situering van de handenarbeid en de hoofdarbeid weer.

Er werd algemeen opgemerkt dat de aard van de beroepsactiviteit (productie van tastbare industriële goederen of dienstverlening) die de scheiding secundair/tertiair regelt, de toenemende overgang van de handenarbeid, oftewel de laag gekwalificeerde beroepsactiviteiten, naar de tertiaire sector niet verklaart.

Wat betreft de industriële beroepsactiviteiten die uitgevoerd dienen te worden door intensief gebruik te maken van laaggeschoolde arbeidskrachten, stelt men vast dat er in het BHG, meer dan in andere gewesten, een groter beroep wordt gedaan op intellectuelen en deskundigen.



De tertiaire sector is verre van homogeen

Wat betreft de integreerbare arbeidskrachten die kenmerkend zijn voor de tertiaire sector in zijn geheel, kan de aandacht op de volgende punten worden gevestigd:

Hoewel de traditionele overheidsdiensten nog steeds (maar hoe langer hoe minder) gesteund zijn op een arbeidsverdeling die de integratie mogelijk maakt van laaggeschoolden, is dit steeds minder het geval in de quartaire sector3. Deze laatste, waarvan de werkmethodes volledig gericht zijn op de totale dienstverlening naar de klanten toe, vertalen de nood aan polyvalentere arbeidskrachten.
Deze weer samengestelde beroepsprofielen "destabiliseren" de onderwijs-variabele die traditiegetrouw de beroepsniveaus van de werknemers kenmerkt. Activiteiten die in grote ondernemingen voorkomen uit aparte productielijnen, worden hier bijeengebracht en hebben de tendens de kwalificatieprofielen op te trekken4.
Wat de meer algemene indeling van de tertiaire sector betreft, kan er opgemerkt worden dat:

Het concreet begrijpen van de complexiteit van de tertiaire sector blijft problematisch. De tewerkstellingsstatistieken geven slechts de grootte aan van de ondernemingen en de sectorale klasse waartoe de concrete beroepsactiviteit behoort. Nauwkeurigere indicatoren zijn dus nog een vereiste om de tertiaire beroepsactiviteiten af te bakenen en ze hiërarchisch in te delen naargelang deze activiteiten het Brusselse economische beroepsleven diversifiëren of homogeniseren.
Het blijkt dat de Brusselse metropool een enorme aantrekkingskracht uitoefent op de grote beroepsklassen uit de tertiaire sector, management en administratie. De concurrentiekracht van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zal als dusdanig onderzocht worden in het hoofdstuk "De concurrentiepositie van het BHG". Toch kan er nu al worden gezegd dat de informatie omtrent de vestigingsvoorkeur van Europese zetels van grote multinationals, of deze info nu afkomstig is van de pers of van een onderzoek ter plaatse, moeilijk in cijfermatige gegevens kan worden vertaald.
Er kan uitgegaan worden van het feit dat er een grote kans bestaat dat de vestigingskeuzes van ondernemingen bepaald worden door verschillende factoren die verband houden met de economische en sociale infrastructuur van de stad en met de kwaliteit van het leven. Het is nochtans vandaag de dag niet mogelijk om de globale impact5 op gewestelijk vlak in te schatten. Bijgevolg is het niet mogelijk om vanuit kwantitatief oogpunt na te gaan of de aantrekkelijkheid van de Brusselse metropool de verscheidenheid van de Brusselse economie al dan niet bevordert.

Toch kan er gesteld worden dat in de Brusselse tertiaire sector, de sectoren toerisme, horeca, vervoer, voorzieningen, logistiek evenals telecommunicatie te maken hebben met erg uiteenlopende arbeidsplaatsen en kwalificatieprofielen. Tevens lijkt het of Brussel gekenmerkt wordt door een grote homogeniteit op het vlak van de vestiging van beroepsactiviteiten (bevoorrechte vestiging van grote sociale of administratieve beheersstructuren van internationale ondernemingen).

Volgens de Steekproefenquêtes naar de Beroepsbevolking wonen er, van de 626.619 personen die in Brussel werken, 344.867 buiten de 19 gemeenten, wat het aantal niet-Brusselaars die in het BHG werken op 55 % brengt.

Om deze voor het Gewest erg kenmerkende problematiek aan te snijden, bestudeert het Observatorium de woon/werk-stroom op een manier die niet zonder gevolg is voor de verwerking van de cijfergegevens betreffende de tewerkstelling, de ondernemingen en het socio-economisch profiel van de werkende/niet-werkende actieve bevolking.

Men kan stellen dat de beslissing van een aantal Brusselaars om hun woonplaats buiten de statistisch relevante zone voor het BHG te kiezen, niet noodzakelijk gemotiveerd werd door de uitdrukkelijke wens om de invloedssfeer van het Brusselse stadscentrum te verlaten. Aangezien deze zone veel groter is dan wat de institutionele indeling van de 19 gemeenten doet vermoeden, zal er telkens wanneer een vergelijkende aanpak nodig blijkt, bij de cijfermatige analyse van de tewerkstelling binnen het Gewest verwezen worden naar de cijfers van het achterland6.

Parallel aan deze organische relatie die Brussel met zijn achterland verbindt wat de keuze van de woonplaats betreft, kan men stellen dat de vestigingskeuzes van de ondernemingen ook in grote mate bepaald worden door de variabele van de nabijheid binnen de 19 gemeenten van het centrum waar de beslissingsbevoegdheid ligt. De steeds grotere efficiëntie van de verbindingswegen brengt echter, ook hier, een verruiming van het begrip nabijheid met zich mee, die niet zonder gevolg is voor het Gewest. In dit opzicht zal na het lezen van het hoofdstuk dat gewijd is aan "De concurrentiepositie van het BHG" de specifieke meerwaarde van Brussel op het vlak van de vestigingskeuzes van ondernemingen duidelijk worden, ongeacht of deze keuzes nu betrekking hebben op het grondgebied van de 19 gemeenten of hun achterland.

Naast deze globale keuzes omtrent de informatieverwerking, heeft het Observatorium een volledig hoofdstuk aan de analyse van het pendelverkeer gewijd. Deze analyse is gebaseerd op twee vragen die veel verder gaan dan de louter kwantitatieve benadering van het fenomeen:

Welke socioprofessionele categorieën hebben meer dan andere te maken met een tewerkstellingsplaats die zich ver van de woonplaats van de werknemer bevindt? Zijn er categorieën waarin minder dan andere een verafgelegen tewerkstellingsplaats wordt gekozen?
Zou de druk die sommige sociale en professionele categorieën uitoefenen op bepaalde arbeidsplaatsen nog even groot zijn, mocht het recruteringsgebied van het Brusselse stadscentrum minder omvangrijk zijn?
Enkele korte elementen uit de antwoorden op deze vragen, tonen aan dat:

Een groot gedeelte van de industriële arbeidsplaatsen die zich in het BHG situeren door niet-Brusselaars wordt ingenomen.
Dagelijks werknemers die in Brussel wonen zich buiten de 19 gemeenten begeven om in de industriële sector te gaan werken.
Er werd al op gewezen dat de vestiging van industriële activiteiten het gebruik van plaatselijke laaggeschoolde arbeidskrachten bevordert. Het blijkt dat, gezien de vaststellingen die juist gedaan werden, dit klassieke schema dat de graad van mobiliteit in verhouding tot de kwalificatieniveaus weergeeft aan het verdwijnen is. Anders gezegd, door de variabele van de kwalificaties te veel op de voorgrond te plaatsen, heeft dit schema geleid tot het verborgen houden van de andere variabelen die de mobiliteit van de individu’s bepalen.

Het blijkt dat de keuzes uiteindelijk gemaakt worden op basis van de graad van werkzekerheid van de werknemers.

Een laaggeschoolde arbeider met een stabiele arbeidsplaats zal de keuzes die hij tijdens zijn leven maakt op dezelfde criteria baseren (meer of minder grote aantrekkingskracht van de stad als woonplaats) en deze keuzes op hetzelfde ogenblik maken (stichten van een gezin) als een hooggeschoolde bediende.

De bevolkingsgroepen die vasthouden aan het stadscentrum, zijn de arbeidsonzekere bevolkingsgroepen waarvoor de herhaaldelijke en voortdurende nabijheid van de sociale diensten of bemiddelingsinstanties van essentieel belang is.

De studie van deze negatieve aantrekkingskracht, gevormd door een economisch gedwongen sociale en familiale afhankelijkheid van deze bevolkingsgroepen die het slachtoffer zijn van de vermindering van de gangbare contractuele arbeidsvormen, rechtvaardigt de nood om de sociale en economische dimensies van de tewerkstelling nauwer met elkaar te verbinden.



Onzekerheid en sociale noden van de non-profitsector in het BHG

De arbeidsonzekerheid komt niet alleen tot uiting in de verlenging met onbepaalde duur van de werkloosheidsperiodes, maar vooral in een voortdurende overgang van arbeid naar werkloosheid (en omgekeerd) die de sociale, economische en professionele integratie van een aanzienlijk gedeelte van de Brusselse bevolking benadeelt7.

Wat de tekenen van onzekerheid op de arbeidsmarkt en daarbuiten betreft, kan op een niet-exhaustieve manier de aandacht op de volgende vragen worden gevestigd:

Bestaan er binnen de vrije beroepen, waarvan het gedeelte dat behoort tot de Brusselse economie niet te verwaarlozen is, "arbeidsplaatsen" die voortkomen uit een proces van de-salariëring waarvan men vreest dat het op termijn de algemene tewerkstellingsvormen zal brandmerken?
De manier waarop de van de tewerkstelling afgeleide statuten ingedeeld worden, wijst erop dat de Brusselaars onvoldoende gebruik maken (in vergelijking met andere gewesten) van de maatregelen bij het terugtreden uit de arbeidsmarkt en de werkloosheid. Hoe zit het met dit specifieke Brusselse kenmerk en wat geeft het weer?
Wat het eerste punt betreft, is gebleken dat een objectieve en steekproefsgewijze benadering tot op heden enkel onzekere en weinig samenhangende informatie heeft opgeleverd. Aangezien het RSVZ onlangs de basis van zijn vroegere statistische statuten gewijzigd heeft, resten er de analisten slechts weinig middelen om de vraag op een evolutieve manier te benaderen.

Toch geeft het Observatorium hiervan een kort overzicht dat de basis vormt voor enkele hypotheses.

Wat het tweede punt betreft, is de vergelijkende analyse van de 19 gemeenten met de drie arrondissementen van Brabant, die gemaakt werd op basis van de budgettaire statistieken van de RVA, erg treffend. We lezen er dat een aantal statuten, gaande van loopbaanonderbreking tot het conventionele brugpensioen, in het BHG minder voorkomen dan in de andere gewesten.

Men kan zonder te gissen bewijzen dat deze vaststelling minstens twee specifieke kenmerken van de Brusselse bevolking weergeeft:

Het grote aantal gevallen waarin één persoon een gezin ten laste heeft, zijn een uiting van een economisch zwakke situatie. De maatregelen die het terugtreden uit de arbeidsmarkt willen bevorderen zijn niet aangepast aan deze bevolkingsgroepen.
Het sluiten van overeenkomsten aangaande het brugpensioen vereist een relatief stabiele economische toestand van de ondernemingen. Het blijkt dat de open Brusselse economische structuur, samengesteld uit een groot aantal kleine en middelgrote ondernemingen, niet kan bogen op een langdurige stabiliteit (op het vlak van het behoud van beroepsactiviteiten, van hun volume of van een stabiel loonstelsel).
Het was niet nodig de cijfermatige objectivering af te wachten van bepaalde specifieke sociodemografische kenmerken die een weerslag hebben op de Brusselse inwoners opdat het Gewest het hoofd zou bieden aan het sociale vraagstuk dat zijn oorsprong vindt in de arbeidsonzekerheid van de sociaal zwakkere bevolkingsgroepen.

Dit vraagstuk, dat tot dan toe weinig belangstelling kende, heeft een sociaal en globaal antwoord vanwege het Gewest gewettigd. Dit antwoord bestond in de herhaaldelijke steun aan hulpacties georganiseerd door de non-profitsector en de steun aan begeleidingsinitiatieven bij het toetreden tot de arbeidsmarkt.

Dit antwoord op het sociale vraagstuk heeft, door zijn toenemende stabilisering, geleid tot de structurering van een volledig gedeelte van de Brusselse actieve bevolking.

Een aantal functies en beroepen tekenen zich af en blijken een zeker evenwicht binnen de stadsstructuur te vinden.

In het hoofdstuk dat aan deze vraag gewijd is, wordt de tabel met de globale tewerkstellingsgegevens van de non-profitsector in het BHG vergezeld van een analyse van de beroepsprofielen van de personen die dankzij de hertewerkstellingsmaatregelen opnieuw actief zijn. Dit hoofdstuk tracht dit verschijnsel van nieuwe beroepsstructuren in kaart te brengen."


Of nog:

"... waren crisisjaren voor de arbeidersklasse. Er vielen zeer veel ontslagen in bepaalde
arbeiderssectoren, waaronder die van de mensen die 'aan de ijzer weg', of ..."

www.geocities.com/SoHo/Canvas/4615/belasting/ijzerweg.html

HTH



Selected response from:

Evert DELOOF-SYS
Belgium
Local time: 19:04
Grading comment
4 KudoZ points were awarded for this answer



Summary of answers provided
5sectoren voor handenarbeid/arbeiderssectoren
5sectoren voor handenarbeid/arbeiderssectoren
Evert DELOOF-SYS
4Labor sector
Carolyn Denoncourt
4Please ignore my response
Carolyn Denoncourt


  

Answers


24 mins   confidence: Answerer confidence 4/5Answerer confidence 4/5
Labor sector


Explanation:
none needed

Carolyn Denoncourt
United States
Local time: 13:04
Specializes in field
Native speaker of: Native in EnglishEnglish
Login to enter a peer comment (or grade)
The asker has declined this answer

30 mins   confidence: Answerer confidence 4/5Answerer confidence 4/5
Please ignore my response


Explanation:
Sorry, I thought it was French to English.

Carolyn Denoncourt
United States
Local time: 13:04
Specializes in field
Native speaker of: Native in EnglishEnglish
Login to enter a peer comment (or grade)
The asker has declined this answer

1 hr   confidence: Answerer confidence 5/5
sectoren voor handenarbeid/arbeiderssectoren


Explanation:
Volgende boeiende excerpten maken een en ander duidelijk - happy reading:

"Op korte termijn, heeft het Brussels Observatorium van de Arbeidsmarkt en de Kwalificaties getracht de overheidsgegevens met betrekking tot de tewerkstelling analytisch te benaderen teneinde de impact van de traditionele indeling in sectoren (tertiair/secundair, manueel/intellectueel) op de kwalitatieve interpretatie van de economische structuur, zoveel mogelijk te verminderen.

Anders gezegd, de grote verschillen tussen de economische beroepsactiviteiten onderling zullen gerelativeerd worden op basis van een geheel van uiteenlopende vaststellingen aangaande de manier waarop de economische beroepsactiviteiten tot uiting komen en weer samengesteld worden tegen het jaar 2000. Het blijft uiteraard de taak van de werkgelegenheidsanalysten om op lange termijn de methodes die tegenwoordig bij het nemen van steekproeven gebruikt worden, te structureren.

Kortom, de studie heeft twee complementaire doelstellingen voor ogen. De kwantitatieve aanpak van de tewerkstelling in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt aangevuld met een meer kwalitatieve en ruimere kijk op de beschikbare statistieken en dit teneinde aan de verschillende aspecten van het Gewestelijk Ontwikkelingsplan te beantwoorden.

De scheiding secundair/tertiair geeft op een steeds minder doeltreffende manier de sociale en economische situering van de handenarbeid en de hoofdarbeid weer.

Er werd algemeen opgemerkt dat de aard van de beroepsactiviteit (productie van tastbare industriële goederen of dienstverlening) die de scheiding secundair/tertiair regelt, de toenemende overgang van de handenarbeid, oftewel de laag gekwalificeerde beroepsactiviteiten, naar de tertiaire sector niet verklaart.

Wat betreft de industriële beroepsactiviteiten die uitgevoerd dienen te worden door intensief gebruik te maken van laaggeschoolde arbeidskrachten, stelt men vast dat er in het BHG, meer dan in andere gewesten, een groter beroep wordt gedaan op intellectuelen en deskundigen.



De tertiaire sector is verre van homogeen

Wat betreft de integreerbare arbeidskrachten die kenmerkend zijn voor de tertiaire sector in zijn geheel, kan de aandacht op de volgende punten worden gevestigd:

Hoewel de traditionele overheidsdiensten nog steeds (maar hoe langer hoe minder) gesteund zijn op een arbeidsverdeling die de integratie mogelijk maakt van laaggeschoolden, is dit steeds minder het geval in de quartaire sector3. Deze laatste, waarvan de werkmethodes volledig gericht zijn op de totale dienstverlening naar de klanten toe, vertalen de nood aan polyvalentere arbeidskrachten.
Deze weer samengestelde beroepsprofielen "destabiliseren" de onderwijs-variabele die traditiegetrouw de beroepsniveaus van de werknemers kenmerkt. Activiteiten die in grote ondernemingen voorkomen uit aparte productielijnen, worden hier bijeengebracht en hebben de tendens de kwalificatieprofielen op te trekken4.
Wat de meer algemene indeling van de tertiaire sector betreft, kan er opgemerkt worden dat:

Het concreet begrijpen van de complexiteit van de tertiaire sector blijft problematisch. De tewerkstellingsstatistieken geven slechts de grootte aan van de ondernemingen en de sectorale klasse waartoe de concrete beroepsactiviteit behoort. Nauwkeurigere indicatoren zijn dus nog een vereiste om de tertiaire beroepsactiviteiten af te bakenen en ze hiërarchisch in te delen naargelang deze activiteiten het Brusselse economische beroepsleven diversifiëren of homogeniseren.
Het blijkt dat de Brusselse metropool een enorme aantrekkingskracht uitoefent op de grote beroepsklassen uit de tertiaire sector, management en administratie. De concurrentiekracht van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zal als dusdanig onderzocht worden in het hoofdstuk "De concurrentiepositie van het BHG". Toch kan er nu al worden gezegd dat de informatie omtrent de vestigingsvoorkeur van Europese zetels van grote multinationals, of deze info nu afkomstig is van de pers of van een onderzoek ter plaatse, moeilijk in cijfermatige gegevens kan worden vertaald.
Er kan uitgegaan worden van het feit dat er een grote kans bestaat dat de vestigingskeuzes van ondernemingen bepaald worden door verschillende factoren die verband houden met de economische en sociale infrastructuur van de stad en met de kwaliteit van het leven. Het is nochtans vandaag de dag niet mogelijk om de globale impact5 op gewestelijk vlak in te schatten. Bijgevolg is het niet mogelijk om vanuit kwantitatief oogpunt na te gaan of de aantrekkelijkheid van de Brusselse metropool de verscheidenheid van de Brusselse economie al dan niet bevordert.

Toch kan er gesteld worden dat in de Brusselse tertiaire sector, de sectoren toerisme, horeca, vervoer, voorzieningen, logistiek evenals telecommunicatie te maken hebben met erg uiteenlopende arbeidsplaatsen en kwalificatieprofielen. Tevens lijkt het of Brussel gekenmerkt wordt door een grote homogeniteit op het vlak van de vestiging van beroepsactiviteiten (bevoorrechte vestiging van grote sociale of administratieve beheersstructuren van internationale ondernemingen).

Volgens de Steekproefenquêtes naar de Beroepsbevolking wonen er, van de 626.619 personen die in Brussel werken, 344.867 buiten de 19 gemeenten, wat het aantal niet-Brusselaars die in het BHG werken op 55 % brengt.

Om deze voor het Gewest erg kenmerkende problematiek aan te snijden, bestudeert het Observatorium de woon/werk-stroom op een manier die niet zonder gevolg is voor de verwerking van de cijfergegevens betreffende de tewerkstelling, de ondernemingen en het socio-economisch profiel van de werkende/niet-werkende actieve bevolking.

Men kan stellen dat de beslissing van een aantal Brusselaars om hun woonplaats buiten de statistisch relevante zone voor het BHG te kiezen, niet noodzakelijk gemotiveerd werd door de uitdrukkelijke wens om de invloedssfeer van het Brusselse stadscentrum te verlaten. Aangezien deze zone veel groter is dan wat de institutionele indeling van de 19 gemeenten doet vermoeden, zal er telkens wanneer een vergelijkende aanpak nodig blijkt, bij de cijfermatige analyse van de tewerkstelling binnen het Gewest verwezen worden naar de cijfers van het achterland6.

Parallel aan deze organische relatie die Brussel met zijn achterland verbindt wat de keuze van de woonplaats betreft, kan men stellen dat de vestigingskeuzes van de ondernemingen ook in grote mate bepaald worden door de variabele van de nabijheid binnen de 19 gemeenten van het centrum waar de beslissingsbevoegdheid ligt. De steeds grotere efficiëntie van de verbindingswegen brengt echter, ook hier, een verruiming van het begrip nabijheid met zich mee, die niet zonder gevolg is voor het Gewest. In dit opzicht zal na het lezen van het hoofdstuk dat gewijd is aan "De concurrentiepositie van het BHG" de specifieke meerwaarde van Brussel op het vlak van de vestigingskeuzes van ondernemingen duidelijk worden, ongeacht of deze keuzes nu betrekking hebben op het grondgebied van de 19 gemeenten of hun achterland.

Naast deze globale keuzes omtrent de informatieverwerking, heeft het Observatorium een volledig hoofdstuk aan de analyse van het pendelverkeer gewijd. Deze analyse is gebaseerd op twee vragen die veel verder gaan dan de louter kwantitatieve benadering van het fenomeen:

Welke socioprofessionele categorieën hebben meer dan andere te maken met een tewerkstellingsplaats die zich ver van de woonplaats van de werknemer bevindt? Zijn er categorieën waarin minder dan andere een verafgelegen tewerkstellingsplaats wordt gekozen?
Zou de druk die sommige sociale en professionele categorieën uitoefenen op bepaalde arbeidsplaatsen nog even groot zijn, mocht het recruteringsgebied van het Brusselse stadscentrum minder omvangrijk zijn?
Enkele korte elementen uit de antwoorden op deze vragen, tonen aan dat:

Een groot gedeelte van de industriële arbeidsplaatsen die zich in het BHG situeren door niet-Brusselaars wordt ingenomen.
Dagelijks werknemers die in Brussel wonen zich buiten de 19 gemeenten begeven om in de industriële sector te gaan werken.
Er werd al op gewezen dat de vestiging van industriële activiteiten het gebruik van plaatselijke laaggeschoolde arbeidskrachten bevordert. Het blijkt dat, gezien de vaststellingen die juist gedaan werden, dit klassieke schema dat de graad van mobiliteit in verhouding tot de kwalificatieniveaus weergeeft aan het verdwijnen is. Anders gezegd, door de variabele van de kwalificaties te veel op de voorgrond te plaatsen, heeft dit schema geleid tot het verborgen houden van de andere variabelen die de mobiliteit van de individu’s bepalen.

Het blijkt dat de keuzes uiteindelijk gemaakt worden op basis van de graad van werkzekerheid van de werknemers.

Een laaggeschoolde arbeider met een stabiele arbeidsplaats zal de keuzes die hij tijdens zijn leven maakt op dezelfde criteria baseren (meer of minder grote aantrekkingskracht van de stad als woonplaats) en deze keuzes op hetzelfde ogenblik maken (stichten van een gezin) als een hooggeschoolde bediende.

De bevolkingsgroepen die vasthouden aan het stadscentrum, zijn de arbeidsonzekere bevolkingsgroepen waarvoor de herhaaldelijke en voortdurende nabijheid van de sociale diensten of bemiddelingsinstanties van essentieel belang is.

De studie van deze negatieve aantrekkingskracht, gevormd door een economisch gedwongen sociale en familiale afhankelijkheid van deze bevolkingsgroepen die het slachtoffer zijn van de vermindering van de gangbare contractuele arbeidsvormen, rechtvaardigt de nood om de sociale en economische dimensies van de tewerkstelling nauwer met elkaar te verbinden.



Onzekerheid en sociale noden van de non-profitsector in het BHG

De arbeidsonzekerheid komt niet alleen tot uiting in de verlenging met onbepaalde duur van de werkloosheidsperiodes, maar vooral in een voortdurende overgang van arbeid naar werkloosheid (en omgekeerd) die de sociale, economische en professionele integratie van een aanzienlijk gedeelte van de Brusselse bevolking benadeelt7.

Wat de tekenen van onzekerheid op de arbeidsmarkt en daarbuiten betreft, kan op een niet-exhaustieve manier de aandacht op de volgende vragen worden gevestigd:

Bestaan er binnen de vrije beroepen, waarvan het gedeelte dat behoort tot de Brusselse economie niet te verwaarlozen is, "arbeidsplaatsen" die voortkomen uit een proces van de-salariëring waarvan men vreest dat het op termijn de algemene tewerkstellingsvormen zal brandmerken?
De manier waarop de van de tewerkstelling afgeleide statuten ingedeeld worden, wijst erop dat de Brusselaars onvoldoende gebruik maken (in vergelijking met andere gewesten) van de maatregelen bij het terugtreden uit de arbeidsmarkt en de werkloosheid. Hoe zit het met dit specifieke Brusselse kenmerk en wat geeft het weer?
Wat het eerste punt betreft, is gebleken dat een objectieve en steekproefsgewijze benadering tot op heden enkel onzekere en weinig samenhangende informatie heeft opgeleverd. Aangezien het RSVZ onlangs de basis van zijn vroegere statistische statuten gewijzigd heeft, resten er de analisten slechts weinig middelen om de vraag op een evolutieve manier te benaderen.

Toch geeft het Observatorium hiervan een kort overzicht dat de basis vormt voor enkele hypotheses.

Wat het tweede punt betreft, is de vergelijkende analyse van de 19 gemeenten met de drie arrondissementen van Brabant, die gemaakt werd op basis van de budgettaire statistieken van de RVA, erg treffend. We lezen er dat een aantal statuten, gaande van loopbaanonderbreking tot het conventionele brugpensioen, in het BHG minder voorkomen dan in de andere gewesten.

Men kan zonder te gissen bewijzen dat deze vaststelling minstens twee specifieke kenmerken van de Brusselse bevolking weergeeft:

Het grote aantal gevallen waarin één persoon een gezin ten laste heeft, zijn een uiting van een economisch zwakke situatie. De maatregelen die het terugtreden uit de arbeidsmarkt willen bevorderen zijn niet aangepast aan deze bevolkingsgroepen.
Het sluiten van overeenkomsten aangaande het brugpensioen vereist een relatief stabiele economische toestand van de ondernemingen. Het blijkt dat de open Brusselse economische structuur, samengesteld uit een groot aantal kleine en middelgrote ondernemingen, niet kan bogen op een langdurige stabiliteit (op het vlak van het behoud van beroepsactiviteiten, van hun volume of van een stabiel loonstelsel).
Het was niet nodig de cijfermatige objectivering af te wachten van bepaalde specifieke sociodemografische kenmerken die een weerslag hebben op de Brusselse inwoners opdat het Gewest het hoofd zou bieden aan het sociale vraagstuk dat zijn oorsprong vindt in de arbeidsonzekerheid van de sociaal zwakkere bevolkingsgroepen.

Dit vraagstuk, dat tot dan toe weinig belangstelling kende, heeft een sociaal en globaal antwoord vanwege het Gewest gewettigd. Dit antwoord bestond in de herhaaldelijke steun aan hulpacties georganiseerd door de non-profitsector en de steun aan begeleidingsinitiatieven bij het toetreden tot de arbeidsmarkt.

Dit antwoord op het sociale vraagstuk heeft, door zijn toenemende stabilisering, geleid tot de structurering van een volledig gedeelte van de Brusselse actieve bevolking.

Een aantal functies en beroepen tekenen zich af en blijken een zeker evenwicht binnen de stadsstructuur te vinden.

In het hoofdstuk dat aan deze vraag gewijd is, wordt de tabel met de globale tewerkstellingsgegevens van de non-profitsector in het BHG vergezeld van een analyse van de beroepsprofielen van de personen die dankzij de hertewerkstellingsmaatregelen opnieuw actief zijn. Dit hoofdstuk tracht dit verschijnsel van nieuwe beroepsstructuren in kaart te brengen."


Of nog:

"... waren crisisjaren voor de arbeidersklasse. Er vielen zeer veel ontslagen in bepaalde
arbeiderssectoren, waaronder die van de mensen die 'aan de ijzer weg', of ..."

www.geocities.com/SoHo/Canvas/4615/belasting/ijzerweg.html

HTH






Native speaker of:

1 hr   confidence: Answerer confidence 5/5
sectoren voor handenarbeid/arbeiderssectoren


Explanation:
Volgende boeiende excerpten maken een en ander duidelijk - happy reading:

"Op korte termijn, heeft het Brussels Observatorium van de Arbeidsmarkt en de Kwalificaties getracht de overheidsgegevens met betrekking tot de tewerkstelling analytisch te benaderen teneinde de impact van de traditionele indeling in sectoren (tertiair/secundair, manueel/intellectueel) op de kwalitatieve interpretatie van de economische structuur, zoveel mogelijk te verminderen.

Anders gezegd, de grote verschillen tussen de economische beroepsactiviteiten onderling zullen gerelativeerd worden op basis van een geheel van uiteenlopende vaststellingen aangaande de manier waarop de economische beroepsactiviteiten tot uiting komen en weer samengesteld worden tegen het jaar 2000. Het blijft uiteraard de taak van de werkgelegenheidsanalysten om op lange termijn de methodes die tegenwoordig bij het nemen van steekproeven gebruikt worden, te structureren.

Kortom, de studie heeft twee complementaire doelstellingen voor ogen. De kwantitatieve aanpak van de tewerkstelling in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt aangevuld met een meer kwalitatieve en ruimere kijk op de beschikbare statistieken en dit teneinde aan de verschillende aspecten van het Gewestelijk Ontwikkelingsplan te beantwoorden.

De scheiding secundair/tertiair geeft op een steeds minder doeltreffende manier de sociale en economische situering van de handenarbeid en de hoofdarbeid weer.

Er werd algemeen opgemerkt dat de aard van de beroepsactiviteit (productie van tastbare industriële goederen of dienstverlening) die de scheiding secundair/tertiair regelt, de toenemende overgang van de handenarbeid, oftewel de laag gekwalificeerde beroepsactiviteiten, naar de tertiaire sector niet verklaart.

Wat betreft de industriële beroepsactiviteiten die uitgevoerd dienen te worden door intensief gebruik te maken van laaggeschoolde arbeidskrachten, stelt men vast dat er in het BHG, meer dan in andere gewesten, een groter beroep wordt gedaan op intellectuelen en deskundigen.



De tertiaire sector is verre van homogeen

Wat betreft de integreerbare arbeidskrachten die kenmerkend zijn voor de tertiaire sector in zijn geheel, kan de aandacht op de volgende punten worden gevestigd:

Hoewel de traditionele overheidsdiensten nog steeds (maar hoe langer hoe minder) gesteund zijn op een arbeidsverdeling die de integratie mogelijk maakt van laaggeschoolden, is dit steeds minder het geval in de quartaire sector3. Deze laatste, waarvan de werkmethodes volledig gericht zijn op de totale dienstverlening naar de klanten toe, vertalen de nood aan polyvalentere arbeidskrachten.
Deze weer samengestelde beroepsprofielen "destabiliseren" de onderwijs-variabele die traditiegetrouw de beroepsniveaus van de werknemers kenmerkt. Activiteiten die in grote ondernemingen voorkomen uit aparte productielijnen, worden hier bijeengebracht en hebben de tendens de kwalificatieprofielen op te trekken4.
Wat de meer algemene indeling van de tertiaire sector betreft, kan er opgemerkt worden dat:

Het concreet begrijpen van de complexiteit van de tertiaire sector blijft problematisch. De tewerkstellingsstatistieken geven slechts de grootte aan van de ondernemingen en de sectorale klasse waartoe de concrete beroepsactiviteit behoort. Nauwkeurigere indicatoren zijn dus nog een vereiste om de tertiaire beroepsactiviteiten af te bakenen en ze hiërarchisch in te delen naargelang deze activiteiten het Brusselse economische beroepsleven diversifiëren of homogeniseren.
Het blijkt dat de Brusselse metropool een enorme aantrekkingskracht uitoefent op de grote beroepsklassen uit de tertiaire sector, management en administratie. De concurrentiekracht van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zal als dusdanig onderzocht worden in het hoofdstuk "De concurrentiepositie van het BHG". Toch kan er nu al worden gezegd dat de informatie omtrent de vestigingsvoorkeur van Europese zetels van grote multinationals, of deze info nu afkomstig is van de pers of van een onderzoek ter plaatse, moeilijk in cijfermatige gegevens kan worden vertaald.
Er kan uitgegaan worden van het feit dat er een grote kans bestaat dat de vestigingskeuzes van ondernemingen bepaald worden door verschillende factoren die verband houden met de economische en sociale infrastructuur van de stad en met de kwaliteit van het leven. Het is nochtans vandaag de dag niet mogelijk om de globale impact5 op gewestelijk vlak in te schatten. Bijgevolg is het niet mogelijk om vanuit kwantitatief oogpunt na te gaan of de aantrekkelijkheid van de Brusselse metropool de verscheidenheid van de Brusselse economie al dan niet bevordert.

Toch kan er gesteld worden dat in de Brusselse tertiaire sector, de sectoren toerisme, horeca, vervoer, voorzieningen, logistiek evenals telecommunicatie te maken hebben met erg uiteenlopende arbeidsplaatsen en kwalificatieprofielen. Tevens lijkt het of Brussel gekenmerkt wordt door een grote homogeniteit op het vlak van de vestiging van beroepsactiviteiten (bevoorrechte vestiging van grote sociale of administratieve beheersstructuren van internationale ondernemingen).

Volgens de Steekproefenquêtes naar de Beroepsbevolking wonen er, van de 626.619 personen die in Brussel werken, 344.867 buiten de 19 gemeenten, wat het aantal niet-Brusselaars die in het BHG werken op 55 % brengt.

Om deze voor het Gewest erg kenmerkende problematiek aan te snijden, bestudeert het Observatorium de woon/werk-stroom op een manier die niet zonder gevolg is voor de verwerking van de cijfergegevens betreffende de tewerkstelling, de ondernemingen en het socio-economisch profiel van de werkende/niet-werkende actieve bevolking.

Men kan stellen dat de beslissing van een aantal Brusselaars om hun woonplaats buiten de statistisch relevante zone voor het BHG te kiezen, niet noodzakelijk gemotiveerd werd door de uitdrukkelijke wens om de invloedssfeer van het Brusselse stadscentrum te verlaten. Aangezien deze zone veel groter is dan wat de institutionele indeling van de 19 gemeenten doet vermoeden, zal er telkens wanneer een vergelijkende aanpak nodig blijkt, bij de cijfermatige analyse van de tewerkstelling binnen het Gewest verwezen worden naar de cijfers van het achterland6.

Parallel aan deze organische relatie die Brussel met zijn achterland verbindt wat de keuze van de woonplaats betreft, kan men stellen dat de vestigingskeuzes van de ondernemingen ook in grote mate bepaald worden door de variabele van de nabijheid binnen de 19 gemeenten van het centrum waar de beslissingsbevoegdheid ligt. De steeds grotere efficiëntie van de verbindingswegen brengt echter, ook hier, een verruiming van het begrip nabijheid met zich mee, die niet zonder gevolg is voor het Gewest. In dit opzicht zal na het lezen van het hoofdstuk dat gewijd is aan "De concurrentiepositie van het BHG" de specifieke meerwaarde van Brussel op het vlak van de vestigingskeuzes van ondernemingen duidelijk worden, ongeacht of deze keuzes nu betrekking hebben op het grondgebied van de 19 gemeenten of hun achterland.

Naast deze globale keuzes omtrent de informatieverwerking, heeft het Observatorium een volledig hoofdstuk aan de analyse van het pendelverkeer gewijd. Deze analyse is gebaseerd op twee vragen die veel verder gaan dan de louter kwantitatieve benadering van het fenomeen:

Welke socioprofessionele categorieën hebben meer dan andere te maken met een tewerkstellingsplaats die zich ver van de woonplaats van de werknemer bevindt? Zijn er categorieën waarin minder dan andere een verafgelegen tewerkstellingsplaats wordt gekozen?
Zou de druk die sommige sociale en professionele categorieën uitoefenen op bepaalde arbeidsplaatsen nog even groot zijn, mocht het recruteringsgebied van het Brusselse stadscentrum minder omvangrijk zijn?
Enkele korte elementen uit de antwoorden op deze vragen, tonen aan dat:

Een groot gedeelte van de industriële arbeidsplaatsen die zich in het BHG situeren door niet-Brusselaars wordt ingenomen.
Dagelijks werknemers die in Brussel wonen zich buiten de 19 gemeenten begeven om in de industriële sector te gaan werken.
Er werd al op gewezen dat de vestiging van industriële activiteiten het gebruik van plaatselijke laaggeschoolde arbeidskrachten bevordert. Het blijkt dat, gezien de vaststellingen die juist gedaan werden, dit klassieke schema dat de graad van mobiliteit in verhouding tot de kwalificatieniveaus weergeeft aan het verdwijnen is. Anders gezegd, door de variabele van de kwalificaties te veel op de voorgrond te plaatsen, heeft dit schema geleid tot het verborgen houden van de andere variabelen die de mobiliteit van de individu’s bepalen.

Het blijkt dat de keuzes uiteindelijk gemaakt worden op basis van de graad van werkzekerheid van de werknemers.

Een laaggeschoolde arbeider met een stabiele arbeidsplaats zal de keuzes die hij tijdens zijn leven maakt op dezelfde criteria baseren (meer of minder grote aantrekkingskracht van de stad als woonplaats) en deze keuzes op hetzelfde ogenblik maken (stichten van een gezin) als een hooggeschoolde bediende.

De bevolkingsgroepen die vasthouden aan het stadscentrum, zijn de arbeidsonzekere bevolkingsgroepen waarvoor de herhaaldelijke en voortdurende nabijheid van de sociale diensten of bemiddelingsinstanties van essentieel belang is.

De studie van deze negatieve aantrekkingskracht, gevormd door een economisch gedwongen sociale en familiale afhankelijkheid van deze bevolkingsgroepen die het slachtoffer zijn van de vermindering van de gangbare contractuele arbeidsvormen, rechtvaardigt de nood om de sociale en economische dimensies van de tewerkstelling nauwer met elkaar te verbinden.



Onzekerheid en sociale noden van de non-profitsector in het BHG

De arbeidsonzekerheid komt niet alleen tot uiting in de verlenging met onbepaalde duur van de werkloosheidsperiodes, maar vooral in een voortdurende overgang van arbeid naar werkloosheid (en omgekeerd) die de sociale, economische en professionele integratie van een aanzienlijk gedeelte van de Brusselse bevolking benadeelt7.

Wat de tekenen van onzekerheid op de arbeidsmarkt en daarbuiten betreft, kan op een niet-exhaustieve manier de aandacht op de volgende vragen worden gevestigd:

Bestaan er binnen de vrije beroepen, waarvan het gedeelte dat behoort tot de Brusselse economie niet te verwaarlozen is, "arbeidsplaatsen" die voortkomen uit een proces van de-salariëring waarvan men vreest dat het op termijn de algemene tewerkstellingsvormen zal brandmerken?
De manier waarop de van de tewerkstelling afgeleide statuten ingedeeld worden, wijst erop dat de Brusselaars onvoldoende gebruik maken (in vergelijking met andere gewesten) van de maatregelen bij het terugtreden uit de arbeidsmarkt en de werkloosheid. Hoe zit het met dit specifieke Brusselse kenmerk en wat geeft het weer?
Wat het eerste punt betreft, is gebleken dat een objectieve en steekproefsgewijze benadering tot op heden enkel onzekere en weinig samenhangende informatie heeft opgeleverd. Aangezien het RSVZ onlangs de basis van zijn vroegere statistische statuten gewijzigd heeft, resten er de analisten slechts weinig middelen om de vraag op een evolutieve manier te benaderen.

Toch geeft het Observatorium hiervan een kort overzicht dat de basis vormt voor enkele hypotheses.

Wat het tweede punt betreft, is de vergelijkende analyse van de 19 gemeenten met de drie arrondissementen van Brabant, die gemaakt werd op basis van de budgettaire statistieken van de RVA, erg treffend. We lezen er dat een aantal statuten, gaande van loopbaanonderbreking tot het conventionele brugpensioen, in het BHG minder voorkomen dan in de andere gewesten.

Men kan zonder te gissen bewijzen dat deze vaststelling minstens twee specifieke kenmerken van de Brusselse bevolking weergeeft:

Het grote aantal gevallen waarin één persoon een gezin ten laste heeft, zijn een uiting van een economisch zwakke situatie. De maatregelen die het terugtreden uit de arbeidsmarkt willen bevorderen zijn niet aangepast aan deze bevolkingsgroepen.
Het sluiten van overeenkomsten aangaande het brugpensioen vereist een relatief stabiele economische toestand van de ondernemingen. Het blijkt dat de open Brusselse economische structuur, samengesteld uit een groot aantal kleine en middelgrote ondernemingen, niet kan bogen op een langdurige stabiliteit (op het vlak van het behoud van beroepsactiviteiten, van hun volume of van een stabiel loonstelsel).
Het was niet nodig de cijfermatige objectivering af te wachten van bepaalde specifieke sociodemografische kenmerken die een weerslag hebben op de Brusselse inwoners opdat het Gewest het hoofd zou bieden aan het sociale vraagstuk dat zijn oorsprong vindt in de arbeidsonzekerheid van de sociaal zwakkere bevolkingsgroepen.

Dit vraagstuk, dat tot dan toe weinig belangstelling kende, heeft een sociaal en globaal antwoord vanwege het Gewest gewettigd. Dit antwoord bestond in de herhaaldelijke steun aan hulpacties georganiseerd door de non-profitsector en de steun aan begeleidingsinitiatieven bij het toetreden tot de arbeidsmarkt.

Dit antwoord op het sociale vraagstuk heeft, door zijn toenemende stabilisering, geleid tot de structurering van een volledig gedeelte van de Brusselse actieve bevolking.

Een aantal functies en beroepen tekenen zich af en blijken een zeker evenwicht binnen de stadsstructuur te vinden.

In het hoofdstuk dat aan deze vraag gewijd is, wordt de tabel met de globale tewerkstellingsgegevens van de non-profitsector in het BHG vergezeld van een analyse van de beroepsprofielen van de personen die dankzij de hertewerkstellingsmaatregelen opnieuw actief zijn. Dit hoofdstuk tracht dit verschijnsel van nieuwe beroepsstructuren in kaart te brengen."


Of nog:

"... waren crisisjaren voor de arbeidersklasse. Er vielen zeer veel ontslagen in bepaalde
arbeiderssectoren, waaronder die van de mensen die 'aan de ijzer weg', of ..."

www.geocities.com/SoHo/Canvas/4615/belasting/ijzerweg.html

HTH





Evert DELOOF-SYS
Belgium
Local time: 19:04
Specializes in field
Native speaker of: Native in DutchDutch, Native in FlemishFlemish
PRO pts in category: 65
Login to enter a peer comment (or grade)



Login or register (free and only takes a few minutes) to participate in this question.

You will also have access to many other tools and opportunities designed for those who have language-related jobs (or are passionate about them). Participation is free and the site has a strict confidentiality policy.

KudoZ™ translation help

The KudoZ network provides a framework for translators and others to assist each other with translations or explanations of terms and short phrases.


See also:
Term search
  • All of ProZ.com
  • Term search
  • Jobs
  • Forums
  • Multiple search